"Centrale verwarming is mijn grootste vijand", zegt Andrew Kötting. "Ik ben geen fan van dubbel glas. Of van dingen kopen die ik op tv zie. Of van zoete parfums. Hoewel, voegt hij er na enig nadenken aan toe, "in feite ben ik vaak zelf mijn ergste vijand. De stemmen in mijn hoofd maken mij nerveus, ik wil ze laten zwijgen." Om dat te doen, moet hij creëren, en dat doet hij – zo natuurlijk en frequent als hij ademt. Begin jaren 1980, na een tijdje als houthakker in Scandinavië gewerkt te hebben, begint hij zijn uitgebreide oeuvre op te bouwen, met al de nieuwsgierigheid en ruimdenkendheid die eerdere dissidenten als Derek Jarman of Peter Greenaway kenmerkt. Artificiële performances, geluidscreaties, installaties, avant-gardetheater, boeken, schilderijen, postkaarten, gedichten, digitale platforms, kortfilms doordrongen van een zeer Brits melancholisch surrealisme, langspeelfilms die landschappen en reizen aanwenden als springplank naar onderzoek rond identiteit, groepsgevoel, geschiedenis, de dood of het gemeenschapsbesef… Zijn werk is ongrijpbaar en past in geen enkel hokje. Hij ziet zich als "een kunstarbeider die leert leven in de juiste afbeelding van zijn rustige leven. Ik ben een kruising tussen Benny Hill en Stan Brakhage – met een snuifje Joseph Beuys", zoals hij de Beckett-achtige zwarte humor verklaart die hem altijd volgt. "Mijn oudste broer is een dwerg. In zo’n omstandigheden kies je ofwel voor ernst en engagement, of je duikt onder in dadaïsme en het absurde. Maar noem het geen circus, want het graaft veel dieper dan dat." Zijn films, die altijd plaats vrijmaken voor het toeval, balanceren op het slappe koord tussen diepgang en absurditeit. "Ik weet niet altijd wat ik zeg", geeft hij toe. En zo weet je als toeschouwer ook niet altijd of je nu net een film gezien hebt of een happening hebt meegemaakt. Kötting is niet alleen een onvermoeibare ontdekkingsreiziger die de grenzen van de beeldtaal verlegt met producties die steeds dieper verankerd worden in het leven van zijn naasten, hij is ook iemand die graag met anderen samenwerkt. Met zijn gezinsleden, met grafische kunstenaars, met muzikanten zoals ex-Pogue Jem Finer, filmmakers of schrijvers zoals Iain Sinclair… Hij kan altijd putten uit een pool van enthousiaste, trouwe en getalenteerde medewerkers en slaagt er zo in om onophoudelijk productief te blijven met verwaarloosbare budgetten.
(Geïnspireerd op teksten van Gareth Evans, Iain Sinclair en Sukhdev Sandhu in "Sight & Sound" en "The Guardian").